Dat ik in een rechtszaak geen leugens over iemand vertel. a
Ook dat ik niemand zijn woorden verdraai, b
dat ik niet roddel of kwaadspreek c
en niemand zomaar veroordeel of laat veroordelen,
zonder die persoon zelf te spreken. d
Alle vormen van liegen en bedriegen moet ik vermijden
omdat dit het werk van de duivel is. e
Anders roep ik de toorn van God over mij af. f
In de rechtszaal en in alle andere situaties
moet ik de waarheid liefhebben
en oprecht de waarheid spreken en ervoor uitkomen. g
Ook moet ik zoveel mogelijk de eer en reputatie van mijn naaste
verdedigen en positief bevorderen. h