Dat ik met lichaam en ziel, in leven en sterven, a
niet meer voor mijzelf leef, b maar het eigendom van Jezus Christus ben. c
Hij is mijn trouwe Zaligmaker en heeft met Zijn kostbaar bloed
voor al mijn zonden volledig betaald d
en mij uit alle macht van de duivel verlost. e
Hij zorgt zo goed voor mij f dat er geen haar van mijn hoofd zal vallen
als mijn hemelse Vader dat niet wil. g
Zelfs alles wat ik meemaak, moet meewerken aan mijn zaligheid. h
Door Zijn Heilige Geest verzekert Hij mij ervan dat ik eeuwig bij Hem zal leven, i
en Hij zorgt ervoor dat ik voortaan graag voor Hem wil leven. j
Troost en houvast
Het woordje 'troost' wordt in de originele Duitse tekst weergegeven als Trost. Dit woord had in de 16e eeuw een bredere betekenis dan alleen troost (middel tegen verdriet). Het betekende ook steun of houvast. In het Duits van de 16e eeuw kon iemand zijn wandelstok zijn Trost noemen, daar had hij steun aan en vertrouwde hij op. Maarten Luther vertaalde Job 31:24 ('Als ik mijn hoop op goud gesteld heb, of tot het fijne goud gezegd heb: U bent mijn vertrouwen') als volgt: Hab ich das Gold zu meiner Zuversicht gemacht und zu dem Goldklumpen gesagt: "Mein Trost"?